donderdag 4 juni 2009

Waargebeurd verhaal

Er was eens een jongetje. Hij was drie jaar, of vijf, daar wil ik vanaf wezen. Hij nam zich vanalles voor. Als ik maar lief ben, als ik maar geen ruzie maak, als ik maar geen dingen zeg die tegen haren instrijken, als ik maar niet te veel ruimte inneem... dan, dan... mag ik er zijn, dan laten ze me niet alleen.

Zijn vader was weggegaan toen hij jong was en die vertrouwde hij later niet echt meer. Daar was hij zelfs een beetje bang voor. Hij richtte zich vooral op zijn moeder. Dat was zijn voorbeeld.

Het jongetje kreeg niet veel persoonlijke aandacht. Hij gedroeg zich probleemloos en zijn ouders dachten niet: er is toch iets aan de hand met die jongen. Ze hadden allebei niet het vermogen om goed om te gaan met kinderen.

Het jongetje had een oudere broer. Hij was drie jaar ouder. Deze broer heeft ook flinke mentale tikken meegekregen van de scheiding van zijn ouders. Hij was zich veel bewuster van alles wat er gebeurde en heeft zich, in tegenstelling tot zijn jongere broertje, hiertegen minder kunnen beschermen.

Het jongetje kreeg een plaats in een goed uitziende man. Ik zeg man, maar deze man heeft zich altijd een jongen gevoeld. Hij leefde voor een groot deel nog altijd met de vaste, strakke ideeen, gedachten en gevoelens van het jongetje. Deze man is zichzelf door het volgen van therapieen beter gaan begrijpen, maar nog steeds stoeit hij met het jongetje in zichzelf.

De man heeft oog gekregen voor zijn broer. Hij ziet het lieve en kwetsbare in hem. En hij ziet ook dat broer het af en toe heel moeilijk heeft. Dan komt broer minstens een week niet uit zijn bed. De man denkt dat zijn broer ook een jongetje in zich heeft, die heel erg kwaad is op het leven en de buitenwereld.